In zijn boek Spring Creeks stelt Mike Lawson dat de keuze van een vlieg gemaakt wordt op basis van drie methodes: empirisme, generalisme en naturalisme. Deze wijsheid ontleent Lawson trouwens aan zijn vismaat Gary LaFontaine, ook al geen onbekende in de vliegviswereld.
De gedachte bij het empirisme is dat je juist die vlieg kiest, die het verleden jaar rond deze tijd ook al goed deed. De generalisten onder ons stellen dat het niet zo uitmaakt welke vlieg je kiest, als je hem maar op de juiste manier presenteert. Daar staan de naturalisten lijnrecht tegenover: zij kiezen juist een vlieg die de werkelijkheid zo natuurgetrouw mogelijk benadert. Matching the hatch dus.
Matching the hatch is een norm geworden in de vliegvisserij. Een dogma, waar veel vliegvissers hun ziel en zaligheid aan verpand hebben. En daar valt op het eerste gezicht wel wat voor te zeggen. Laat ik een voorbeeld geven dat voor iedere vliegvisser op de een of andere manier herkenbaar is.
Ergens medio jaren negentig van de verleden eeuw kon ik een zakelijke reis naar Toledo Ohio verlengen met een paar dagen vissen. Op de goede gok reed ik noordwaarts Michigan in en belandde in het dorpje Grayling. ‘What’s in an name’ zou je denken. De gok bleek goed uit te vallen, want letterlijk onder de Bed & Breakfast waar ik mijn intrek nam, stroomde de Au Sable. Van de faam van deze rivier had ik toen nog geen weet, maar de volgende ochtend stapte ik onder zeer fraaie weersomstandigheden vol vertrouwen de rivier in. In mijn vest stak een vliegendoos waarin één vakje gevuld was met vijf Hendricksons die door de lokale hengelsportzaak waren aanbevolen. Matching the hatch nietwaar? Het werd uiteindelijke een sofdag. De Hendricksons bleven onaangetast en met moeite wist ik een paar kleine bruine forellen te vangen aan mijn standaardnimf.
de bekering
’s Avonds, terug in het pension, volgde een geanimeerd gesprek met de aanwezige vliegvissers. Ervaringen werden gedeeld en al snel ook stekken. De vader van de hospita stelde voor om de volgende dag de Manistee te bezoeken. Deze rivier loopt voor een deel parallel aan de Au Sable en is, volgens zijn zeggen onterecht, minder bekend.
Het weer was duidelijk omgeslagen die volgende ochtend. Zwaar bewolkt en een harde koude wind deed mij huiveren toen ik voorzichtig het water in schuifelde. De Hendricksons hadden huisarrest in mijn vliegendoos, aan de leader hing mijn bruine standaardnimf. Het liep niet echt vlot, maar na twee uur gestaag vissen wist ik mij in ieder geval een vijftal forellen rijker. De generalist in mij was weer wakker en vol vertrouwen viste ik verder. Totdat als bij toverslag de wolken op een kier gingen en de zon heel even haar stralen liet zien. De temperatuur steeg met de minuut en de harde koude wind veranderde in een aangenaam warm briesje. Meteen zag ik een kring in het wateroppervlak en in een reflex wierp ik mijn nimf een paar meter vóór de plaats van delict. Niets. Nog een worp. Weer niets. Wel nam het aantal kringen zienderogen toe en stond ik vertwijfeld tussen de stijgende vissen. Pas toen had ik het door. Ik was ooggetuige van een heuse hatch. Gejaagd verving ik de nimf door een van de Hendricksons en plaatste die lukraak stroomopwaarts. Een halve meter, niet langer duurde de drift voordat de vlieg van het oppervlak werd gegrist. Met als resultaat een fraaie bruine forel.
Ik was om. Van generalist transformeerde ik ter plekke naar naturalist. Met de Hendricksons als kathalysator. En die vliegen kregen het stevig te verduren. Twee ervan verspeelde ik aan een vis, een derde viel na te veel aanbeten uiteen, nummer vier verankerde zich onbereikbaar in een boom. En nummer vijf? Waar die gebleven is, weet ik nog steeds niet, maar hij was wel plotsklaps weg. En daar stond ik dan als kersverse naturalist. Matching de hatch, maar ik had niets meer dat kon matchen. Uiteindelijk knoopte ik met enig ongenoegen een van mijn standaard CDC vliegen aan de leader. De hatch leek trouwens toch over zijn hoogtepunt heen, kringen waren er nog steeds, maar niet meer in die hoeveelheden.
In een bocht van de rivier, boven een uitgesleten rand, stroomde het water rustig. De kringen die een stijgende forel veroorzaakte deinden kalm, bijna wellustig uit. Geconcentreerd plaatste ik de CDC stroomopwaarts van de oorspronkelijke kring. De drift was perfect, maar zonder succes. Weer een worp en opnieuw werd de vlieg niet genomen. Dit herhaalde zich keer op keer en langzaam overviel mij een hevig verlangen naar een volle doos Hendricksons. Gelaten zette ik mij op een steen en stak een sigaret op. De stijgende vis bleef mijn aandacht trekken en ongemerkt begon ik te tellen toen ik een regelmaat tussen de rises herkende. De vis steeg niet willekeurig, maar deed dat met een bijna vast ritme. Ik telde de seconden tussen twee kringen: 35. En nog eens. Nu 33 seconden. Keer op keer steeg de forel na een halve minuut. Dat kon geen toeval zijn. Gehaast zocht ik mijn plek onder de vis en wachtte geduldig op een nieuwe rise. Na iets minder dan een halve minuut (wat is dat een eeuwigheid!) plaatste ik de vlieg een paar meter boven de kring en telde af: vijf, vier, drie, twee… en weg was mijn CDC. Vijf minuten later (wat is dat kort!) kon ik mijn tot dan toe grootste bruine forel aan de droge vlieg landen: 54 centimeter. En was ik weer getransformeerd tot generalist.
de waarheid…
Empirisme, generalisme, naturalisme. Sportvissen lijkt soms de vorm van een religie aan te nemen en vliegvissen is wat dat betreft geen uitzondering. We proberen permanent te achterhalen waarom we wel of niet vangen. We poneren theorieën alsof het wetenschappelijke theses zijn. Al dan niet gebaseerd op feiten.
Empiristen lijken het gelijk aan hun zijde te hebben. Want als je jaar op jaar in de lente met de bibio goed scoort op (bijvoorbeeld) het Oostvoornse Meer, dan neem je ook volgend voorjaar weer een doosje met deze ‘wondervliegen’ mee. Maar wat te doen als we een extreem koud voorjaar hebben? Of als de wind strak uit het noorden waait en de bibio’s uiteindelijk in de duinen terechtkomen?
De generalisten onder ons stellen dat niet zozeer het patroon ertoe doet, maar de presentatie van doorslaggevende betekenis is. Daar hebben ze een punt, want een slecht gepresenteerde vlieg zal nooit een vis tot een aanbeet verleiden. Ik ken een aardig aantal vliegvissers die ik als zeer deskundig beschouw. Deskundig in de zin dat zij onder alle omstandigheden meer dan gemiddeld vangen. Veel van die mij bekende goede vliegvissers vissen met een beperkt aantal patronen. Een drietal nimfen, een stuk of vier droge vliegen en een paar streamers. Geen grote diversiteit in patronen dus, maar wel in formaten. Van elke vlieg hebben ze minimaal drie maten. Naturalisten willen daar nog weleens besmuikt op reageren. Die stellen dat als je alleen maar met een zwarte streamer vist, je ook alleen maar vis vangt aan een zwarte streamer. Tja, daar hebben zij op hun beurt weer gelijk in. Maar wat als die vliegvisser met die zwarte streamer keer op keer, jaar in jaar uit meer forel vangt dan de gemiddelde visser?
… en niets anders dan de waarheid
De waarheid (voor zover er een waarheid bestaat) zal waarschijnlijk in het midden liggen. Kennis van insecten en van voedingspatronen van een forel zijn onontbeerlijk en dragen zeker bij aan betere resultaten. Een natuurgetrouwe nabootsing werkt dan ook zeker niet contraproductief. Maar hoever ga je in een dergelijke nabootsing? Moet een Hendrickson daadwerkelijk drie staartsprieten hebben? En heeft de nimf van een steenvlieg altijd zes poten? Kan een forel tellen?
Gek genoeg kun je tijdens een voorjaarsdag wanneer de forel massief stijgt op eendagsvliegen weleens met een natuurgetrouw patroon van een koude kermis thuiskomen. Het is mij nog wel eens overkomen dat mijn eendagsvlieg verdwaalde tussen zijn natuurlijke tegenhangers die in enorme aantallen aanwezig waren. Ook al steeg de forel furieus en was mijn vlieg een ‘perfecte’ nabootsing, toch kon ik geen vis haken. Komt nog eens bij dat ik mijn eigen vlieg tussen al die soortgenoten amper nog kon volgen. Wat dan nog wel eens wil helpen, is over te schakelen op een compleet ander soort vlieg. Bijvoorbeeld landinsecten als sprinkhanen, mieren en kevertjes. Landinsecten hatchen namelijk niet en komen tijdens de hele warme periode voor. Is een forel gefocust op hatchende meivliegen, dan zal een voorbijhuppelende sprinkhaan of mier hem niet vreemd voorkomen. En is de kans reëel dat hij ervoor gaat.
veel van hetzelfde, maar toch anders
Ik hecht veel waarde aan de generalistische gedachte. In de Duitse rivieren die op deze website zijn beschreven, zijn relatief weinig verschillen aan te geven in het type forelwater. Zo zijn de belangrijkste insecten de eendagsvliegen, de schietmotten en de steenvliegen. Wil je van deze insecten de nimffase nabootsen (en waarom niet, want forel voedt zich merendeels onder het wateroppervlak), dan kun je met een beperkt aantal patronen uit de voeten. Na decennia aan de waterkant vertoefd te hebben, maak ik bottom line van slechts één patroon gebruik: de eerdergenoemde standaardnimf. Die bestaat uit een staartje van een aantal hackles, een lijfje van taps gebonden dubbing dat geribd wordt met koperdraad, een kraagje van grijze hazendubbing en een goudkraal. (Zie ook de pagina Gebruikte Vliegen.)
Afhankelijk van het type water en bodem bind ik daar drie kleurvarianten van: groen, bruin en zwart. Het kraagje blijft altijd grijs. Ook de goudkraal wil ik nog weleens variëren van glanzend naar mat tot bijna zwart. Wel bind ik van elke variant verschillende groottes. De kleinste maat (#14 tot #18) zet ik in als nimf voor de eendagsvliegen, de middelmaten (#10 en #12) nemen het op voor de larven van de kokerjuffer en de grootste maten (#8) moeten de steenvliegen of jong visbroed imiteren.
Van belang zijn de verschillende manieren van presenteren. De nimfen van kleinere eendagsvliegen zijn in het algemeen beweeglijk. Daarom laat ik de imitatie graag iets meer bewegen, vaak lok je een aanbeet uit door de nimf te liften. Caddis- en steenvliegnimfen vis ik diep en dicht bij de bodem. In bijna alle gevallen vis ik de nimf in een deaddrift stroomopwaarts.
Een kundig vliegvisser is in zekere zin een allrounder, een vrije vogel. Hij gelooft niet in waarheden, maar heeft wel veel vertrouwen in zichzelf. Hij is empirist omdat hij weet dat bepaalde insecten nu eenmaal niet overal en altijd aanwezig zijn. Zo heeft hij ervaren dat vliegende mieren op de Kyll in de winter weinig resultaten opleveren. Hij is generalist omdat hij een rivier kan lezen en weet waar de forel zich graag ophoudt. En dus weet hoe en waar hij zijn nimf of droge vlieg moet presenteren. En hij is naturalist. Maar dat omdat hij een beetje gek is.